Ga naar hoofdinhoud

Kinderen met Downsyndroom vertonen vaak gedrag dat ons voor een uitdaging stelt. Bij 30% van de kinderen met Downsyndroom heeft de omgeving zoveel vragen dat professionele hulp nodig kan zijn.

Het is belangrijk je te realiseren dat kinderen met Downsyndroom moeilijk gedrag vertonen als er niet adequaat op hen wordt gereageerd. Ze laten negatief gedrag niet zien om jou te pesten. Het is hun reactie op iets dan ze niet begrijpen of op dat wat jij niet van hen begrijpt. Het is een manier van communiceren, als ze geen andere manieren meer hebben.

Om negatief gedrag te begrijpen moet je eerste inzicht hebben in hoe de hersenen werken bij mensen met Downsyndroom. Er zijn een paar belangrijke verschillen met de algemene bevolking:

  • Ze dragen moeilijker informatie over van het korte termijn geheugen naar het lange termijn geheugen.
  • Ze hebben last van een vertraagde prikkelverwerking. Soms moeten ze wel 10 tellen nadenken voordat ze een reactie kunnen geven.
  • Het visueel geheugen is beter ontwikkeld dan het auditief geheugen. Dat wat ze zien, onthouden ze veel beter dan dat wat ze alleen horen.
  • Ze begrijpen taal beter dan dat ze het actief kunnen gebruiken. Iemand die weinig zegt, kan nog wel relatief veel begrijpen.

Als we met deze kenmerken rekening houden, kunnen we veel probleemgedrag voorkomen. Je kan hiermee rekening houden:

  • Maak gebruik van routines. Als je een handeling op dezelfde manier doet, kunnen ze het beter gaan onthouden.
  • Wacht na je vraag of opdracht geduldig totdat ze werkelijk kunnen reageren.
  • Maak gebruik van plaatjes en foto’s en –als iemand kan lezen- van geschreven tekst. Daarmee kan je iemand beter uitleggen wat er in een bepaalde situatie van hem of haar wordt verwacht.
  • Onderschat hen niet. Als je wat vraagt en ze doen het, dan hebben ze het gesnapt, ook zonder dat ze zelf actief taal gebruiken.
  • Maak gebruik van dagschema’s die visueel zijn gemaakt

Peuterpuberteit

Alle peuters doorlopen de peuterpuberteit, de fase waarin ze hun eigen willen ontdekt hebben en experimenteren met ‘nee’ en eventueel met driftbuien. Bij kinderen met Downsyndroom zal dit vaak iets later zijn dan bij andere kinderen. Daarnaast kan het doorlopen van die fase veel langer duren. Hoe heftig dit verloopt, verschilt van kind tot kind. Hoewel je wel weet dat deze fase ooit weer voorbij zal gaan, kan het soms toch heel moeilijk zijn om goed om te gaan met allerlei moeilijk gedrag. Bovendien wil je niet dat sommige gedragingen diep inslijten.

Moeilijk gedrag

Het is belangrijk bij gedrag dat je als opvoeder als onwenselijk ervaart, goed te kijken naar wat er precies gebeurt in zo’n situatie:

  • Kijk naar gebeurtenissen die vooraf zijn gegaan aan het ongewenst gedrag. Als je eigenlijk kunt voorspellen wanneer je kind een bepaald ongewenst gedrag waarschijnlijk gaat vertonen (bijvoorbeeld: driftbuien, niet meewerken bij verzoeken, anderen pijn doen, weglopen, vaak gooien met spullen, e.d.), dan heb je al enig inzicht in de aanleidingen voor het gedrag. Dat kan inzicht geven in de functie van het gedrag voor het kind.
  • Het is belangrijk om een goed beeld te hebben van wat het kind nu precies doet en hoe vaak dat gebeurt. Soms hebben mensen een te vaag en erg emotioneel geladen idee daarover, waardoor ze ook niet meer weten of het erger wordt, gelijk blijft of verbetert. Ook verliezen ze soms uit het oog dat er heel veel momenten zijn dat het kind zich goed gedraagt. Het is ook mogelijk dat het kind ongewenst gedrag vertoont, omdat het eenvoudigweg geen alternatief heeft geleerd. Het aanleren van alternatief gedrag is dan de ingang voor verandering
  • Kijk naar de reacties op het gedrag. Dit is vaak een belangrijke sleutel. Een kind vertoont (ongewenst) gedrag meestal ofwel om iets te vermijden (situaties of eisen) ofwel om iets te verkrijgen (spullen, eten, drinken, activiteiten of aandacht). Bijvoorbeeld, als het kind probeert te ontsnappen aan eisen (en het zijn wel redelijke eisen waaraan het zou kunnen voldoen, want anders kan je beter je eisen bijstellen) en het effect van zijn (dwarse) gedrag is dat de opvoeder het laat zitten, dan leert het kind dat zijn (dwarse) gedrag loont. Je kan dan na verloop van tijd een manipulatief en verwend prinsje of prinsesje kweken. Veel kinderen vinden negatieve aandacht ook prima. Zowel positieve als negatieve aandacht kan dus als beloning werken. Onbewust zijn opvoeders soms in de val gelopen dat zij negatief gedrag belonen door er veel (vaak negatieve) aandacht aan te geven, terwijl zij positief gedrag nauwelijks belonen.

We raden het boek “Positief gedrag stimuleren” van David Stein aan als je hier meer over wilt weten. https://winkel.downsyndroom.nl/product/positief-gedrag-stimuleren-bij-kinderen-en-tieners-met-downsyndroom/

Wegloopgedrag

Wegloopgedrag is niet ongewoon bij peuters, of ze nu wel of geen Downsyndroom hebben. Het hoort bij de ontwikkeling van autonomie. Ook hier geldt echter dat de leeftijdsperiode waarin dit gebeurt langer kan duren bij kinderen met Downsyndroom.

Het is lastig zijn om wegloopgedrag te veranderen, omdat het zijn eigen beloning geeft: de spanning van er vandoor gaan, maar ook de sensatie van weer teruggehaald worden en de aandacht die dat geeft.

Ook is het lastig omdat het een gedrag is dat je niet moet doen. Je moet dus eigenlijk leren je eigen impuls te onderbreken en te stoppen. Dat is voor taalzwakke kinderen, zoals veel jonge kinderen met Downsyndroom, moeilijk. Die denken vaak helemaal niet aan ‘stop, mag niet’, maar doen gewoon wat ze doen.

Je kan eventueel grenzen visueel gaan aangeven (bijvoorbeeld een tuinhekje of een krijtlijn op een plein om de grens aan te geven) en dan gaan inoefenen dat het kind zichzelf stopt en er niet overheen gaat. Daarmee kan je dus in een veilige situatie beginnen met het kind leren wegloopgedrag te beheersen. Daar krijgt het kind dan complimenten voor, voor dat stoppen bij het tuinhekje of de lijn. Ze krijgen door meer aandacht door binnen te blijven en dat motiveert.

Ook tijdens uitjes kan je je kind complimenteren voor het bij jou in de buurt blijven. Dat moet je dan steeds weer benoemen en belonen. Je moet je kind er gefocust op krijgen. Een andere manier kan zijn het kind laten helpen, bijvoorbeeld met het duwen van de buggy of het winkelwagentje. Maak contact met je kind, ga op zijn of haar hoogte en verleid hem of haar te helpen de wagen te duwen. Daarvoor geef je je kind dan aandacht en complimenten. Je kan als kind immers niet helpen met duwen en tegelijkertijd weglopen. Dat wordt onverenigbaar gedrag genoemd.

Het afleren van wegloopgedrag, of eigenlijk het aanleren van het binnen grenzen blijven, is voor kinderen met Downsyndroom vaak een langer en intensiever traject dan bij andere kinderen die taliger zijn. Toch zijn dit wel pedagogische strategieën die op lange termijn kunnen werken.

Er zijn (tijdelijke) oplossingen te bedenken tegen het weglopen bij kinderen die (nog) niet gevoelig zijn voor pedagogische maatregelen:

  • Ander slot op de deur
  • Extra slot bovenaan deur
  • Gps tracking
  • Buren inlichten (meer ogen zien meer)

ADHD

ADHD komt ook voor bij kinderen met Downsyndroom, waarschijnlijk net zo vaak als bij andere kinderen. Op de peuterleeftijd is die diagnose nog heel moeilijk te stellen, omdat op die leeftijd impulsief en ongeconcentreerd gedrag bij alle kinderen meer voorkomt. Als kinderen in de loop der jaren echter erg impulsief, ongeconcentreerd en soms ook gedragsmoeilijk blijven, dan is het belangrijk om na te gaan of er misschien sprake is van ADHD. In dat geval moet net als bij andere kinderen, naast het bieden van duidelijke structuur, behandeling met medicijnen worden overwogen. Wij vermoeden dat ADHD wordt onder gediagnosticeerd bij kinderen met Downsyndroom.

Autisme Spectrum Stoornis (ASS)

ASS komt voor bij 5-7 procent van de mensen met Downsyndroom. Kenmerkend voor deze stoornis zijn problemen in de communicatie (het gebruiken en begrijpen van gesproken woorden of tekens), problemen met de sociale vaardigheden en herhaalde bewegings- of gedragspatronen. Het is niet makkelijk om de diagnose ASS bij Downsyndroom vast te stellen. Gedragingen die horen bij Downsyndroom kunnen aan ASS doen denken, zonder dat er echt sprake is van ASS. Dit zijn bijvoorbeeld:

  • Stereotiepe bewegingen
  • Repetitief, ritueel en compulsief gedrag
  • Moeite met veranderingen
  • Communicatiebeperkingen

Voor de diagnose autisme is professioneel onderzoek nodig, bij voorkeur van een psycholoog die bekend is met Downsyndroom. De behandeling van ASS is bij personen met Downsyndroom in principe gelijk aan die bij personen zonder Downsyndroom. Deze zal vooral bestaan uit begeleiding en structureren van de opvoeding, het gedrag en de ontwikkeling. Nog meer dan bij mensen met Downsyndroom zonder ASS is voorspelbaarheid en visuele ondersteuning belangrijk.

Back To Top